vrijdag 6 februari 2015

De verloren zoon


Er was eens lang geleden een koning. Deze koning regeerde over een heel groot rijk, en dat deed hij wijs en rechtvaardig. De koning had vele onderdanen van wie hij allemaal hield. De ene deed dit, de ander had weer een andere taak, allen deden ze hun werk in volledige toewijding. Over al deze onderdanen was de koning erg tevreden. Er was geen smetje te bekennen aan het hof van deze koning, alles was er perfect. Iedereen was blij en gelukkig, tot een fatale dag.

In eerste instantie was het een groot feest. De koning had een paar dagen geleden een zoon gekregen, en het hele rijk was er over verheugd. Overal hing de vlag uit en was er blijdschap. De koning zelf was helemaal in zijn sas met zijn zoontje en hield zielsveel van hem. Tot hij op een dag zijn zoontje zocht, maar hem nergens kon vinden. Het hele paleis werd ondersteboven gekeerd, maar de zoon van de koning was nergens te vinden. Het enige wat ze vonden was een briefje in het kindje zijn wiegje. ‘’ Beste koning, ik heb je zoontje ontvoert, je zult hem nooit meer zien’’ De koning was er helemaal ondersteboven van, en het hele land was in rouw. Zo verloor de koning zijn pasgeboren zoontje.
Twintig jaar later moest de koning recht spreken, er verscheen een jongeman voor de koning van een jaar of twintig. De jongen was een weggelopen slaaf en werd verdacht van diefstal. Hij zag er vies en onverzorgd uit, liep in vodden en rook alsof hij zich al in geen maanden had gewassen. De jongen had een vreselijk verhaal. Hij was opgevoed zonder ouders, moest zijn bestaan bij elkaar stelen van de mensen die hem verzorgden, en was nu dus van ze weggevlucht en opgepakt omdat hij voedsel had gejat van een boer. De jongen liep met zijn schouders gebogen en keek doodongelukkig.

De koning keek eens goed naar de jongen. Hij kreeg een apart gevoel bij die weggelopen slaaf, hij had dezelfde moedervlek op zijn wang als zijn ontvoerde zoon. De koning kon dit rare gevoel niet wegkrijgen en vroeg aan zijn kamerdienaar om de jongen schone kleren te geven en ondertussen eens goed te onderzoeken. ’s Avonds kwam de kamerdienaar naar de koning toe, hij had behalve die moedervlek nog iets ontdekt, de jongen had in een tas oude babykleertjes zitten, precies die kleertjes die de verloren koningszoon had gedragen.

Toen de koning dit hoorde stormde hij het vertrek uit en rende naar de kamer waar ze de jongen vast hadden gehouden. De koning opende de deur, trok de verbouwereerde jongen van zijn stoel af en kuste hem op de wang. De koning riep, ik heb eindelijk mijn verloren zoon weer terug. De jongen was stom verbaasd, maar kreeg uitleg van de koning. De kleren en die moedervlek lieten er geen twijfel over bestaan, hij was de verloren koningszoon.

De dagen daarna waren dagen van grote vreugde. De kersverse koningszoon kreeg nieuwe kleding en werd direct aan het hof opgenomen. De koning was in grote vreugde, eindelijk had hij zijn verloren zoon weer terug. Er kwamen grote feesten, en hoogwaardigheidsbekleders van over de hele wereld kwamen de nieuwe koningszoon bekijken.

De koningszoon kon er niet helemaal aan wennen. Als er een feestmaal was zat hij naast de koning en at iedereen netjes, maar hij maakte er altijd een puinhoop van. Dan keek de hele tafel hem aan alsof hij een halve wilde was. En de woorden die iedereen gebruikte snapte hij ook helemaal niks van. Na het eten kwamen er altijd mensen met hem praten, maar als hij antwoord gaf dan keken ze hem altijd beledigt aan, alsof zijn woorden niet netjes genoeg waren voor de plek waar hij was.

De jongen werd er helemaal niet gelukkig van om aan het hof te zijn. Al die andere mensen deden alsof hij er niet hoorde met zijn manieren. Hij zou alleen maar de koning voor schut zetten, zeiden de mensen tegen elkaar. De jongen hoorde dit en dacht bij zichzelf, het is waar, zo’n goede koning verdient een betere zoon dan ik ben. De jongen besloot dat hij beter kon verdwijnen zodat hij zijn vader niet langer voor schut zou zetten. Hij was immers een dief en een slaaf, zoals iedereen ook zei.
Hij was net bezig met het schrijven van een afscheidsbrief toen zijn vader, de koning, de deur van zijn kamer open deed en lachend binnen kwam. Verschrikt deed de jongen het briefje snel in een la. De koning had een pakje bij zich en zei tegen de jongen dat hij het moest uitpakken. De jongen pakte het pakje uit, en haalde er een gouden kroon uit, iets kleiner als die van zijn vader, maar erg mooi. De koning keek de jongen grijnzend aan en vroeg ‘’en? En? Vindt je hem mooi?’’ de jongen hield het toen niet meer en begon te huilen. Verbaasd keek de koning de jongen aan. En toen kwam het verhaal er uit. De jongen zei dat hij niet aan het hof hoorde met zijn gebrek aan manieren, dat hij de koning alleen maar voor schut zette en dat het beter was als hij terug ging naar waar hij hoorde, de straat.
Toen de koning dit hoorde werd hij heel verdrietig en omarmde zijn zoon. Hij zei tegen de jongen, het kan mij niets schelen wat anderen van jou denken, ik hou van jou omdat jij mijn zoon bent. Ook al ben je anders dan alle hovelingen en zou je iedereen beledigen door je gebrek aan manieren, ik hou van jou en schaam mij niet voor je. Ik ben koning, maar ik ben jouw vader, en een vader schaamt zich niet voor een zoon die na twintig jaar terug keert, hij is daar intens blij mee met alles wat er in hem is. En als er mensen zijn die dat niet kunnen begrijpen, die meer kijken naar vormen en etiquette dan naar mijn liefde voor jou, dan is dat hun probleem. Ik geef liever mijn rijk op dan dat ik jou opnieuw verlies.

Toen de koning dit had gezegd huilden vader en zoon samen, de vader had niet alleen zijn zoon terug gevonden, de zoon had nu ook eindelijk zijn vader terug gevonden. Ook al was hij al een hele tijd erg dicht bij hem.