Nu was er eens iemand op doorreis in het land, deze persoon kwam aan bij het dorpje van de bakkers en ging daar een tijdje wonen. De reiziger werd vriendelijk ontvangen door de dorpelingen en werd al snel uitgenodigd om met de andere dorpelingen aan de maaltijd te zitten. De reiziger vond het een mooi aanbod en beloofde aanwezig te zijn. Eenmaal bij de maaltijd kreeg de reiziger een heerlijk stuk vers gebakken brood met allemaal heerlijke dingen die hij er op kon doen. Dankbaar nam hij zijn voedsel aan en at hij het op. Terwijl hij at stootte hij zijn buurman aan om hem te vertellen dat hij het eten zo lekker vond, zijn buurman zij hem toch zachtjes en stil te doen, het eten van het brood was namelijk een serieuze, belangrijke en gewichtige zaak. De reiziger verwonderde zich hier over, als je zoiets lekkers hebt gegeten wil je dat toch graag delen met je tafelgenoten? Hier nog over nadenkend ging de reiziger weer terug naar zijn huisje. De volgende weken bleef de reiziger naar de maaltijden van de dorpelingen gaan, steeds weer genietend van het lekkere eten en het goede brood. Na verloop van tijd begon de reiziger zich alleen te vervelen, er gebeurde namelijk helemaal niks in het dorpje. De reiziger besloot eens aan een van de voorname bakkers uit het dorp te vragen waarom zij geen feesten gaven. De bakker antwoordde hierop dat er op feesten van alles fout ging, en dat als je de wijn dronk je de controle over jezelf verloor, daar moesten de bakkers niks van hebben. Dat dorpje hier vlakbij was een goed voorbeeld, vervolgde de bakker. Ze deden daar altijd maar rare, gevaarlijke en nutteloze dingen. De reiziger ging met een ontevreden gevoel weer terug naar zijn huisje. Daar eenmaal aangekomen dacht hij na over wat hij net hoorde, hij was wel benieuwd naar dat andere dorpje en de manier waarop ze daar leefden, dus na er eens goed over nagedacht te hebben besloot hij zijn spullen te pakken en door te reizen naar het dorpje van de wijnboeren. De bakkers waarschuwden hem voorzichtig te doen in dat andere dorpje en gaven hem een grote voorraad brood mee, zodat hij in ieder geval fatsoenlijk kon eten.
De reiziger reisde dus verder naar het dorpje van de wijnboeren. Daar eenmaal aangekomen werd hij erg vriendelijk ontvangen, net als in het andere dorpje, en kreeg hij een kamertje dat leeg stond om in te slapen. Erg blij met de gastvrijheid borg de reiziger zijn spullen snel op in dat kamertje om daarna het dorpje te gaan bekijken. Terwijl hij daar rond liep viel het hem op dat de mensen in dit dorpje er veel bleker en magerder uitzagen dan in het vorige dorpje , hierover nadenkend liep hij weer terug naar zijn kamertje, waar een briefje op de deur was geplakt. Vanavond zou er een feest zijn en de reiziger was uitgenodigd als speciale gast. Dit verheugde de reiziger zeer, feesten had hij namelijk erg gemist in de tijd dat hij bij de bakkers was verbleven. Met veel vreugde ging hij dus naar de betreffende locatie en werd daar hartelijk binnengelaten door een vrolijke man die zijn hand er bijna afschudde, het was een geweldige dag zei de man opgetogen en breed lachend. De reiziger liep verder naar binnen, en keek om zich heen. Het was gezellig druk met allemaal vrolijke mensen. Na een tijdje ging er een man op een tafel staan die om de aandacht vroeg, 'het is goed dat we hier vrolijk zijn met z'n allen, laten we nu drinken en in een roes raken riep de man'. Iedereen reageerde met gejuich en geklap'. De reiziger vond het een bijzonder mooi schouwspel en begaf zich naar de bar om wat te drinken te halen. Daar aangekomen vroeg hij aan de man achter de bar of hij wijn mocht, en wat brood want hij had honger. De man achter de bar schoof hem een glas wijn toe en zij tegen de reiziger, brood doen we hier niet aan, dat is namelijk de vijand. Als je brood eet zorgt dat er namelijk voor dat je de wijn minder goed voelt, en als je brood eet verlies je de controle ook niet. Verward liep de reiziger met z'n wijn weer weg om zich in de menigte te begeven. De menigte was ondertussen goed los geraakt, er werd een hoop spontaan gezongen en gedanst. De reiziger vermaakte zich prima en deed gezellig mee met de andere mensen. Het werd als maar later en later en er vloeide meer en meer wijn, de menigte werd steeds uitzinniger, in plaats van gezongen werd er nu geschreeuwd en in plaats van gedanst vielen mensen spontaan om, om een beetje uitgeteld op de grond rare geluidjes te maken. De reiziger voelde zich helemaal niet lekker met de wijn op zijn lege maag en hij vond dat de mensen zich maar raar en nutteloos gedroegen, verder was hij verschrikkelijk duizelig en kon hij haast niet meer recht lopen. De reiziger besloot dus maar naar zijn kamer te gaan om te gaan slapen.
Eenmaal op zijn kamer gekomen bedacht hij zich dat hij een grote voorraad brood had meegekregen van de bakkers, verheugd pakte hij zijn tassen uit en begon hij te eten. Direct voelde hij de energie terug zijn lichaam instromen, en voelde hij dat hij zich sterker en beter. De roes van de wijn was niet vertrokken, het beheerste hem alleen niet dusdanig meer dat hij niet meer goed kon functioneren. Blij en tevreden met deze ontdekking ging de reiziger slapen. De volgende morgen werd de reiziger wakker en besloot hij een wandeling te gaan maken. Het dorpje was nog aan het nagenieten van het feest van de dag er voor, opgetogen werden er verhalen verteld over dingen die er allemaal gebeurd zouden zijn. De reiziger verbaasde zich een beetje, veel verhalen klopten wel, maar een hoop verhalen had de reiziger toch heel anders ervaren. Rustig liep de reiziger door tot hij navraag deed bij een van de mensen die aan het vertellen was. 'ik heb gisteravond toch wat anders ervaren dan u, zei de reiziger'. De man keek de reiziger verbaasd aan, en vroeg aan de reiziger: 'vreemdeling, als u het verhaal anders heeft ervaren kan dat komen doordat u zich niet aan de wijn heeft overgegeven. Heeft u misschien die avond brood gegeten?' De reiziger antwoordde 'ja, dat heb ik inderdaad gedaan, het brood hielp mij om de werkelijkheid niet uit het oog te verliezen en te onderscheiden wat goed was en wat slecht '. De man antwoordde hierop: 'het brood is de vijand, het bederft uw gevoel, als u wijn drinkt moet u geen brood eten, zeker niet van bakkers want dat brood zorgt er voor dat je haast de controle niet meer kan verliezen'.
Met een ontevreden gevoel liep de reiziger weer terug naar zijn kamer. Ook dit dorpje had grote beperkingen, dacht de reiziger. Maar waar moet ik nu heen, mijmerde hij verder, ik wil niet een droog plezierloos leven lijden bij de bakkers, maar ik wil evenmin leven van alleen wijn, en zo meewaaien waar de geest van de ervaring mij heen blaast, bedacht hij zich.
Wat moet de reiziger doen?
Wat moet de reiziger doen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten